De Gouden Erwt

Een prangende vraag

Gepubliceerd op 31-08-2008

Wat is literatuur ? Mijn schoolopstellen zijn literatuur ; de sonnetten die ik in paarse inkt in een oud schoolschrift schreef toen ik een jaar of veertien was. Verlucht met tekeningen, ik kon niet tekenen, en met kleine muziekcomposities, ik kon niet componeren; en steeds maar nieuwe gedichten met hun schroevende rijmen, het leek alsof er geen nacht meer bestond, zo verblindend was dit rijmen.

Allemaal literatuur, zij het van de slechte soort, maar moeizaam, langzaamaan, kon ik me verbeteren.
Een begaafd kind leert zichzelf het vak, en tegelijkertijd is en blijft de school een belangrijke kweekgrond voor nieuw talent; de leraar die haast achteloos met een tekst komt, het geruisloze gebaar waarmee het juiste gedicht voor de juiste leerling terechtkomt -een goede leraar heeft talloze kleine, haast niet op te merken gebaren; goed les geef je als een zakkenroller, maar dan één die waardevolle dingen terug legt waar ze horen in plaats van ze te pikken.
De school blijft dus belangrijk; om haar kweekgrond heen mogen haar strohoudende structuren en intriges verder volledig tot de grond toe afbranden. Ik zou er niet rouwig om zijn. Of haar bijgebouwen mogen een nieuwe bestemming krijgen.

Van de Amerikaanse dichter Thomas Lux, van wie ik me verder eigenlijk niets herinner, herinner ik me de regel: 'You are taught away from Poetry'. Hij spreekt hiermee een willekeurige groep schoolkinderen aan. De school ontleert de kinderen, of de jongeren, poëzie.
Ook dat is waar. Het instituut bestrijdt de poëzie, maar het individu helpt het individu. Zie de onvergetelijke film 'Dead poets' society', met Robin Williams als bevlogen, bankbeklimmende leraar literatuur.

Het instituut, en breder gezien elk instituut binnen de maatschappij, bestrijdt de poëzie. Dat is de taak van de maatschappij. Heel, héél kort samengevat: het is de taak van de maatschappij om de plattegrond te bewaken. Van de plattegrond is alles opgemeten en vertrouwd en gekend; vanuit deze plattegrond vertrekkend zal elke verbouwing een succes zijn.

Deze bijna onbewuste vijandigheid jegens de poëzie heeft nog een tweede oorzaak. Misschien is de poëzie de laatste chaotische, niet - renderende vesting binnen een overwegend kapitalistische maatschappij. Daarbij moet je niet meer denken aan het bescheiden kapitalisme dat aan gewone mensen een bescheiden welvaart bracht, zoals het kapitalisme van de jaren vijftig nog een mooi en redelijk gloedvol kapitalisme was, de milde hand die onze ouders en ooms over de expo '58 gidste naar een ander, in elk geval comfortabeler leven; (het vlees kon in de koelkast; de boter hoefde niet langer af te smelten in het soepbord, op het keukenschap, tussen de jam en de hagelslag; wie zou zo'n kapitalisme niet toejuichen? Vermits het in een superbe, troostende vermomming naar ons toe kwam?)

Nee, dan het turbo-kapitalisme van latere jaren. Dat van het genadeloze dood - consumeren, de agressieve leer die zijn beoefenaars consuminderen aanraadt, een bezigheid waarbij je je dient te omringen met goederen en diensten die het consuminderen bevorderen.
Het kon niet anders of de diepgewortelde aversie van deze turbo-maatschappij voor de poëzie moest zich nog versterken, verbreden, als een ondergronds stelsel van taaie wortels. De haat werd misschien onbewuster dan ooit.

Paradoxaal genoeg uitten deze gevoelens zich in een explosie van aandacht voor de poëzie; elke stad kreeg zijn poëziepodium en zijn stadsdichter. Meer dan ooit treedt de poëzie naar buiten, 'uit zijn boeken', zoals iemand het zo treffend verwoordde. Tegelijkertijd schrijven er meer mensen dan ooit gedichten en wordt er minder en minder poëzie gelezen. Gedichtendag en stadsdichter zijn handige maatschappelijke instrumenten geworden om de poëzie een kanaal te geven, om haar met andere woorden, zichtbaar en hanteerbaar te maken. Daar, dáár ligt ze - het is een plaatsbepaling die de plattegrond moet bevestigen en beschermen. We kopen er ook heel graag het schuldgevoel mee af dat, bijna onvermijdelijk, onze gevoelens van haat chaperonneert. Een directeur van een mij welbekende muziekschool drong er plotseling, tijdens de laatste editie van gedichtendag, bij zijn muziekleerkrachten op aan om toch vooral de genomineerde gedichten onder de leerlingen te 'verspreiden'.
Antrax, maar dan voor héél even en zwaar aangelengd en gecontroleerd en versneden met maïzenabloem.

Kop op! Daarna hoeft het weer niet meer voor een héél jaar. Dan kun je je met...wat anders gaan bezighouden. Wie zou er niet juichen op gedichtendag? De werkelijkheid sluit zich vervolgens als glas om de miljoenen minuscule luchtbellen van al die ongelezen gedichten.